Het was een dag met heel wit licht,
vast met wat sneeuw en al
die dingen waarvan ik niets meer weet
(geen ijs geen kou geen zout).
We zaten samen rond een brood
dat wit was, zoutloos ook
samen met vader, moeder en een kind
dat vast mijn zus was of mijn broer,
want ik ernaast was even oud.
Het kind deed voor, loste wat spraak
die taalloos was, of die toch taal was
maar het niet tot woorden had gebracht.
It was the eyes without a face,
een klein ballonnetje als hoofd
met daar dan naast een tekstballon
die ook niets leest. Dat, zwart op wit,
een weinig later helemaal rood,
en dan slechts vader, moeder, ik.
Schaduw omgeven door beeldig rood;
or, how the jigsaw of my youth fell into place:
het was te mooi geweest met vier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten